Waarom zouden we lezen?
Misschien is.
Misschien is lezen voor ons, de verhalen vertellende soort op aarde, wel de mooiste manier van twijfelen.
Natuurlijk zijn ze er, de passages die bevestigen wat we al wisten, de zinnen waarin we ons gelijk vinden en worden gerustgesteld. Die hebben we ook nodig. Bevestigend kunnen knikken wanneer we lezen is thuis komen, en dat is heerlijk:
Wanneer Virginia Woolf in Mrs Dalloway beschrijft hoe de zee ons tot rust kan brengen. Wanneer de jongste broer in Titus Broederland van Auke Hulst neerzet waarom we verhalen vertellen, en wat ze kunnen betekenen voor ons.
Maar nog mooier wordt het wanneer lezen ons een nieuw pad laat inslaan en ons vraagt los te laten wat we zeker wisten; wanneer tussen de lijnen een ongemakkelijke vraag opduikt die ons dwingt nieuw en ander licht binnen te laten waardoor andere zijden tevoorschijn komen.
Daar zit je dan, helemaal alleen, met je boek, met de woorden en de beelden die jij alleen ziet en
de negenentwintigjarige Mattias in Buzz Aldrin van Johan Harstad pleit hartstochtelijk voor een onzichtbaar bestaan en een spoorloos leven, eeuwig op de tweede plaats; de jongens Will en Hand stellen in ‘U zult versteld staan van onze beweeglijkheid’ van Dave Eggers ontzet vast hoe we helemaal niet zo vrij zijn als we denken, hoe we continu worden tegengewerkt, hoe we de tijd niet kunnen verslaan.
Zo kan lezen niet méér het tegenovergestelde zijn van hoe vandaag met oplossingen wordt gegooid: luid, gemakzuchtig en met een zekerheid die zou verdampen zodra je de complexiteit van een mensenleven onder ogen wil zien, en de duizelingwekkende uitdagingen die we het hoofd moeten bieden.
Lezers zijn dapper.
Lezers zijn veel druppels op een hete plaat.
Collectief en toch alleen.
Maar is dat zo?
Ik weet het niet zeker.
We weten toch al langer dan Multatuli dat niks helemaal waar is? In de vijfde eeuw voor christus argumenteerden de sofisten - een groep rondreizende leraars, godbetert - dat elke stelling moest worden bekeken en besproken, en vooral die stellingen waarvan we zeker waren. Dat viel in goede aarde, tot het politieke landschap wankel werd en er behoefte was aan zekerheid. Enter Plato met zijn verdomde grot van licht en schaduw; Plato, die het met zijn idee van ‘zijn’ en ‘schijn’, en ‘waarheid’ en ‘leugen’ won van de immer relativerende sofisten. Klinkt bekend in de oren, toch?
Is dat dan niet waarom we lezen? Om nu eens zeker te zijn, en dan weer verloren te lopen? Om wat we zeker wisten te moeten herbekijken; om als lezer in dialoog te gaan met een tekst, een boek – welk genre ook?
En dan vooral: om onszelf vragen te stellen, nog meer dan antwoorden te vinden.
Is dat een recht voorbehouden aan boeken, dan, aan lezen? Ja, en nee. Het kan ook in muziek, ballet, fotografie, schilderkunst – wat je taal ook is. Maar de lezer staat er wel alleen voor, alleen met woorden. Het is vandaag ‘bon ton’ om te zeggen dat briljante televisieseries de nieuwe literaire fictie zijn, maar daar trek ik de lijn. Inhoudelijk ja, maar qua vorm: niet dus.
Giftig stukje over het verband tussen Games of Thrones en stront geschrapt.
Dus zijn televisieseries de nieuwe literaire fictie? Inhoudelijk, ja, soms. Maar qua vorm niet, dus. Wat lezen uniek maakt, is het één-op-één, de wisselwerking. De grotere actieve bijdrage van jezelf als lezer, je pure macht: jij bepaalt het tempo, jij maakt de muziek, jij maakt de landschappen, de gezichten, de stemmen. Dat vraagt om een grotere inspanning, maar, kijk: een hersenscan van een actieve lezer ziet er anders uit dan die van een tv-kijker. Sterker nog: scans tonen aan dat verhalen die je las nog dagen in je hersens kunnen nawerken én op lange termijn je neurale netwerken versterken. Zegt MedicalDaily.com – uiterst betrouwbaar volgens Google.
Dus waar zijn ze, de lezende twijfelaars die hun stem durven te laten horen? Die zeggen: ik weet het niet. Stel je dat voor in Google: eerste zoekresultaat: euh, geen idee. Als je trouwens in Google ‘ik weet het niet’ ingeeft, krijg je als antwoord: 5 tips voor als je niet weet wat je wilt met je leven.
Je zou vandaag in elk debat alle hoeken van de ring zien als je steevast aangaf dat je niet zeker was van je standpunt. Zou het goede televisie opleveren, onze relativering, onze bescheidenheid? Krachtige krantenkoppen?
Zou je de ander, die wél zeker van zijn stuk is, en diens aanhang, überhaupt kunnen bereiken met je ‘Wat weet ik nu’? Is de kloof vandaag tussen uiteenlopende standpunten niet onoverbrugbaar geworden? Eerlijk: ik vrees van wel.
Een poging tot antwoord: blijven lezen, blijven vragen stellen. “Kritisch, ontwapenend eerlijk, bescheiden, moreel.”* Dat is misschien de beste repliek op een mening en een menigte die onwankelbaar lijken.
Ik spreek voor niemand. Ik vind het al moeilijk genoeg om mijn eigen woorden te vinden. Ik gids niemand: ik weet niet of nauwelijks welke weg ik op ga.
Dat zijn niet mijn woorden, maar die van Albert Camus, in zijn laatste interview, een maand voor zijn dood. Als ik één auteur - en een stem als de zijne - mis, is hij het wel. Hoewel, de columns van Bernard Dewulf komen dicht in de buurt. Wat ik mis: iemand die vooral niet weet hoe het moet.
Dus laat alsjeblieft een zacht en zoekend leger van twijfelaars bestaan; een kwetsbaar leger van lezers, gewapend met goedgerichte vragen én boeken. Dat lijkt me vandaag een grootse daad van verzet.
Tekst gelezen voor Notes of a Dirty Old Man, 25 september 2017, Amsterdam.