‘The silence’ van Don De Lillo lezen, is als halverwege een toneelstuk alsnog je plaats in de duistere zaal vinden om vast te stellen dat de personages eerder orakels van ideeën spelen, eerder persona’s zijn zonder eigen stem, vlees of bloed.
(Is dit een try-out ? wil ik fluisteren. Is het stuk nog niet af? Ik krijg kwaad meewarige blikken van mensen die wel begrijpen wat er aan de hand is. Ik durf me niet meer te verroeren.)
Nochtans is het uitgangspunt weergaloos; straf ook dat De Lillo dit voor De Pandemie schreef: een aantal mensen wil in New York samen naar de Super Bowl kijken tot een totale black-out hen volledig van de wereld afsluit.
Wat blijft er dan over?
Mank en moeizaam communiceren, tot helemaal niet.
Een man die naar een zwart scherm staart en naar een denkbeeldige wedstrijd kijkt. En drinkt.
Een professor Fysica die Einstein orakelt.
Toeschouwers die gedachten niet uitspreken.
Over het koppel in het vliegtuig:
Here, in the air, much of what the couple said to each other seemed to be a function of some automated process,
Zo leest het hele boekje. Exact zo.
Compacte, hyperminimalistische stijl? Check.
Leegte tastbaar geworden? Check.
Ongemak? Vervreemding? Check.
Toch blijft slechts een halve ideeënroman over met personages, een plot en een taal in functie van ideeën: ik tast als lezer in het duister, op een paar vlijmscherpe observaties na. Maar dat kan ook helemaal aan mij liggen.